‘beelddenken’

Beelddenken (visueel -zintuiglijk leren) is een oorspronkelijke strategie van informatieverwerving en -verwerking . Het gaat niet alleen om ‘beelden’ maar er wordt ook ‘zintuiglijk’ waargenomen  (geluid, beeld, gevoel, geur, herinnering). Zij leren graag door zien, ervaren en doen.

Het denken in mentale visuele voorstellingen en gebeurtenissen is dus een oorspronkelijke strategie om informatie te verwerken en – verwerven. Het verbale, talige, denken leer je van je omgeving en vooral ook op school.

Het visueel, zintuiglijke, leren hoort bij mensen. Wanneer een kind geboren wordt is hij zelfs volledig visueel zintuigelijk ingesteld. In de loop van de jonge jaren leert een mens het talige denken aan. Een baby hoort mensen praten. Zo leert hij de klanken bij de dingen die hij voelt, proeft, ruikt en ziet. Het ‘ronde ding dat je kunt gooien en rollen’ koppelt hij na een tijd aan het gehoorde woord ‘bal’. Rond het eerste jaar begint een kind met praten. Het talig denken is een aangeleerd proces en exclusief voor mensen.

Jonge kinderen zijn visueel ingesteld. Ze zijn intuïtief, denken in beelden en gebeurtenissen, hebben een levendige fantasie, zijn associatief en houden graag het overzicht. Zij werken vanuit het geheel, zien altijd overeenkomsten en willen graag weten waarom iets is zoals het is. Het ruimtelijk ‘kijken’ naar de dingen (het doen en het ervaren) staat centraal. Alles gebeurt driedimensionaal. Het kind zit als ware in zijn beeld en doet mee. Nieuwe informatie wordt visueel, zintuiglijk opgenomen. Zij onthouden wat ze zien en ervaren, en vergeten wat ze horen. Beelddenken is snel en associatief. Informatie wordt niet op volgorde , maar tegelijkertijd opgenomen en verwerkt.

Leren is ervaren en ontdekken.

Tot en met de kleutertijd gebruikt een kind zowel thuis als op school alle zintuigen om de wereld om zich heen te beleven en te ontdekken. Een kind leert door te zien, te doen, te ruiken, proeven, bewegen en te voelen. Je kunt zeggen door te ervaren en te beleven. Nadat kinderen goed hebben kunnen spelen, ontdekken en experimenteren met verschillende materialen kan de benoeming (taalontwikkeling) en de begripsvorming plaatsvinden.

Overstap van beeld naar taal.

In de kleutergroepen wordt er nog rekening gehouden met de overstap van het visueel zintuiglijk naar het talige denken. Alle eigenschappen van het visuele denken krijgen nog de ruimte. Maar er wordt tegelijkertijd flink geoefend met de eigenschappen van het talige denken, zoals het luisteren, het op volgorde werken en het zien van verschillen en details.

Vanaf groep drie wordt er veel minder een beroep gedaan op de verschillende zintuigen. De lessen worden voornamelijk talig (auditief) aangeboden. De leerkracht vertelt en het kind luistert. Visueel (ruimtelijk) ingestelde kinderen kunnen het leren dan lastig gaan vinden. In het huidige onderwijs gaan kinderen van 5 jaar oud al naar groep drie en is het voor sommige kinderen erg lastig om de overstap naar het meer talige denken te maken. De overstap naar het meer talige onderwijs gaat soms moeizaam waardoor specifieke leerproblemen kunnen ontstaan. Leerkrachten en ouders zien dan duidelijk dat kinderen niet kunnen laten zien wat er wel inzit. Het is geen onwil maar onmacht.

Focus op het geheel, de vorm en de context. Niet op details en afzonderlijke tekens.

Er wordt op school gewerkt vanuit de kern en zij moeten zich richten op details (zoals bijv. de losse klanken in een woord). Kinderen met een visuele voorkeur letten juist op het geheel, de vorm en de context en niet op de details en de afzonderlijke tekens. In groep drie zie je dan dat zij de letterklanken niet afzonderlijk automatiseren maar zij de vorm van de woorden onthouden. Bij het zien van “een stokje met een puntje” zeggen zij: “ik” en bij het zien van “twee rondjes” zeggen zij: “boom”. De leesmethoden die op scholen gebruikt worden zijn gebaseerd op analyse en synthese (hakken en plakken), terwijl ‘beelddenkers’ bij de verschillende aangeboden losse letters geen beeld hebben. Hele woorden hebben voor hen betekenis d.m.v. het beeld dat zij erbij hebben (bijvoorbeeld een ‘bal’), maar letters op zich hebben voor hen geen betekenis, zij hebben er geen ‘beeld’ bij. Beelddenkers verwerken de informatie met al hun zintuigen. Alleen op deze manier zijn zij in staat om een beeld te vormen bij de aangeboden stof en deze te verwerken en te onthouden. Het automatiseren, het snel kunnen benoemen van een klank bij een letterteken, is het grootste probleem. Het is heel belangrijk om juist in groep drie deze basis van automatiseren en (het auditieve) analyseren goed in de gaten te houden.

De ontwikkeling van het verbale (talige) denken leer je dus door je omgeving en op school. Zo rond het 11e jaar (groep 7) is er bij de meeste kinderen een balans ontstaan tussen het visuele en talige denken en kunnen beide manieren van leren worden toegepast.

Geen keuze.

Niet alle kinderen maken deze overstap naar het talige denken even makkelijk. Zo’n 10 % van de kinderen in groep 6/7 blijft nog te veel gebruik maken van het visuele denken en heeft moeite met het toepassen van talig denken. Dit heeft in de meeste gevallen te maken met blokkades zoals dyslexie, concentratieproblemen en /of een lage intelligentie, oogvolgproblemen (visuele dysfunctie) of vinden hun oorsprong in de vroeg motorische ontwikkeling.

Veel kinderen met dyslexie, en AD(H)D verwerken informatie ook vaak op de visuele manier. Ondanks dat de kenmerken van dyslexie en het visuele denken sterk overeenkomen is er toch een belangrijk verschil. Dyslexie is een blijvende stoornis. Een visuele denker kan met een goede begeleiding de overstap naar taal wel maken, al blijft de voorkeur wel bestaan. Het is belangrijk om bij een vermoeden van dyslexie dit te laten onderzoeken door bijvoorbeeld Marant, het RID of OPM in Nijmegen.

Slimme (hoog)begaafde kinderen.

Er zijn ook kinderen die deze blokkades niet hebben maar toch vasthouden aan het visuele denken. Denk hierbij aan slimme (hoogbegaafde) denkers. Deze snelle denkers automatiseren de lesstof niet, maar redden het met snel denken. In plaats van ‘weten’, tellen zij razendsnel op of af. In plaats van ‘decoderen’, scannen zij het gehele woord. Dit constant inzetten van het werkgeheugen in plaats van kennis uit het langetermijngeheugen te halen, kan lang goed gaan. Toetsen en rapportcijfers zijn toch goed?  Door de grote denkstappen slaan zij details over en is het verwoorden van procedures zwak. Vaak  lopen kinderen dan alsnog vast in de hogere groepen of zelfs op het voortgezet onderwijs. Ze lopen vast omdat tekstbegrip steeds meer nadruk krijgt (talen, zaakvakken).

Kenmerken van visueel denken als voorkeurstrategie.

Er zijn veel kenmerken te noemen die bij visuele denkers vaak voorkomen, maar omgekeerd kun je niet stellen dat iemand alle kenmerken heeft wanneer het een ‘beelddenker’ is. Hoewel ‘beelddenkers’ een ‘voorkeur’ hebben voor visueel denken zijn er vele ‘beelddenkers’ die een goed gevoel voor taal hebben. Daarnaast zijn er ook visueel ingestelde kinderen die talig niet sterk zijn. Vooral de laatste groep  krijgt vaak lees- en/of spellingsproblemen.

Een aantal algemene kenmerken van visueel ingestelde kinderen op de basisschool:

  • Een trage, soms afwezige indruk maken. Hun werktempo is vaak lager dan gemiddeld, omdat zij steeds weer moeten vertalen, van taal naar beeld en van beeld naar taal. Daarentegen is het werktempo bij het handelend bezig zijn vaak opvallend hoog.
  • Komen als peuter vaak laat tot spreken.
  • Hebben als peuter/kleuter voorkeur voor intensieve spelactiviteiten, zij houden vooral van constructiemateriaal, rollenspelen en puzzelen.
  • Vaak een goed ruimtelijk inzicht.
  • Zwakke fonologie (het luisteren naar klanken)
  • Moeite om de letters in woorden in de goede volgorde te schrijven en te onthouden
  • Vaak woordvinding problemen hebben, doordat zij het woord niet bij het beeld kunnen vinden.
  • Zwakke automatisering (van o.a. de letters, sommen en tafels)
  • Vertonen vaak oriëntatiefouten in het dictee en taalwerk, zoals het verwisselen van de v-f, g -ch, s-z, ei – ij.
  • Anticiperend (‘slordig’) lezen; lezen wat je denkt dat er staat, niet kijken naar de afzonderlijke letters.
  • Moeite met het schrijven van een opstel, verslag of verhaal.
  • Kunnen hun gedachten moeilijk verwoorden. De hoeveelheid informatie in hun hoofd is niet altijd even snel te vertalen in spreektaal. Antwoorden laten daardoor vaak langer op zich wachten en kinderen kunnen dan stil en verlegen overkomen.
  • Of…. spreken in gebroken zinnen, springen van de hak op de tak..
  • Is lastig om een reeks van verbaal aangeboden opdrachten te kunnen uitvoeren. Vaak hebben zij geen beeld bij wat er verwacht wordt. Er komt te veel informatie in één keer binnen. De auditieve informatie is lastig om te ordenen in hun hoofd. Daardoor is het lastig om dit op volgorde van tijd uit te voeren.  Dit kun je herkennen in de groep/klas doordat je instructie vaak moet herhalen wanneer dit alleen auditief aangeboden is. Ook bij de zwemles zie je dat een kind de behoefte heeft om naast het horen (auditief) het ook te zien/voelen. Daarna kunnen zij het veel beter uitvoeren.
  • Moeite met tekstbegrip. Vooral het leggen van verbanden in een tekst is lastig (mesoniveau).
  • Leert effectief via ervaren, doen, beelden, gebeurtenissen en beleving.
  • Werken vanuit het geheel, overzicht (hebben de behoefte om te weten waar het eindigt, waartoe iets dient, hebben kaders nodig en structuur in het denken).
  • Dromerig en vaak in gedachten zijn. Zij dromen weg in hun eigen verhaal ‘beeld’. Door het associatieve denken dwalen zij snel af.
  • Druk, bewegelijk en alles willen zien wat gehoord wordt.
  • Deze kinderen zullen gaan onderpresteren wanneer zij niet erkent worden en hen niet geleerd wordt hoe zij taal en beeld kunnen combineren en hierdoor de talige lesstof op een visuele manier leren verwerken.
  • Er is een groot risico op faalangst.
  • Resultaten zijn vaak wisselend.
  • Is minder sterk in het spellen/lezen van woorden (wanneer dit auditief aangeleerd is).
  • Hebben moeite met volgorde en tijd. Kan zich geen beeld vormen bij begrippen als ochtend-middag-avond en heeft moeite met klok kijken.
  • Links en rechts verwarring.
Signaleren.

Door het vroegtijdig signaleren van een visuele voorkeur kan zo snel mogelijk hulp geboden worden. Bij voorkeur in groep 3, 4 of 5. Het menselijk brein is namelijk tot rond het elfde levensjaar nog volop bezig met het ontwikkelen van talig denken. Met de juiste begeleiding kan het talige denken zich beter gaan ontwikkelen.

Ik kan het visuele denken bij uw kind signaleren en kan hem of haar begeleiden door de lesstof van school aan te bieden op een manier die bij zijn of haar talenten past. Ik zoek naar de manier hoe je de zwakkere kant van het leren beter kunt ontwikkelen door de sterke kanten van het leren erbij te betrekken. Hierbij maak ik gebruik van de lesstof van school maar aangepast op de manier van leren van uw kind. In mijn praktijk maak ik onder andere gebruik van de materialen van Taal in Blokjes, Zo leren kinderen lezen en spellen,  Letterklankstad en de Leren Leren Methode. 


 


 

Remedial Teaching en onderwijsondersteuning

Visit Us On TwitterVisit Us On FacebookVisit Us On Pinterest